Auschwitz-Birkenau: een bezoek aan de poorten naar de hel

Een korte geschiedenis

Ik denk dat ik 14 of 15 jaar oud was. Met mijn ouders en broer was ik op reis geweest naar Oostenrijk, en op de terugweg naar huis kwamen we voorbij de Duitse grootstad München. Mijn vader wierp de vraag op of we geen interesse hadden om een kamp uit de Tweede Wereldoorlog te bezoeken, iets waar ik geen neen tegen zei. Ik kan me niet herinneren of ik voordien al veel interesse had in WOII en aanverwante onderwerpen (maar wel in geschiedenis), maar die dag bleef voor altijd in mijn geheugen gebrand en wakkerde mijn interesse in geschiedenis en filosofie nog meer aan. Dachau, want dat was het kamp dat we bezochten, was in 1933 het eerste kamp dat het regime van Hitler had opgericht, met als primair doel politieke tegenstanders gevangen te zetten, en zo nodig te liquideren. De omstandigheden in Dachau waren, net als in elk ander kamp dat in de jaren daarna werd opgestart, sowieso verschrikkelijk: ondervoeding, ziektes als tyfus en dysenterie, ongedierte, barslechte hygiënische omstandigheden, you name it. De kans dat je een concentratiekamp levend zou verlaten, was minimaal. De beelden die ik dus zag tijdens mijn bezoek aan dat kamp, bleven heel lang nazinderen.

Dachau

Een gevolg was dat ik meer wou weten over deze kampen, en over het waarom. En daar bleek in die tijd niet zo’n eenduidig antwoord op te geven. Veel mensen gaan er tot op vandaag vanuit dat het wel monsters moeten geweest zijn die de verwerpelijke dingen deden die in de kampen gebeurden. Martelingen, lukrake moorden, mensen laten creperen, in een latere fase zelfs massamoorden en vergassingen… dat kan alleen het werk zijn van beesten, toch, van uitzonderingen – het uitschot – uit de Duitse samenleving?

De Duitse soldaat als monster: ver naast de waarheid

De waarheid bleek ingewikkelder, en in zekere zin ook veel en veel beangstigender. Naarmate het regime van Hitler steeds meer invloed kreeg op het denken in de Duitse samenleving, niet in het minst door de geraffineerde propaganda onder leiding van propagandaminister Goebbels, ontstond er een steeds sterkere anti-joodse (en anti-anderszijnden, want het waren lang niet alleen joden die in die tijd voor hun leven moesten vrezen: ook oa. Roma, mensen met een handicap, LBGTQ+’ers, communisten en andere andersdenkenden moesten voor hun leven vrezen) grondstroom die de voedingsbodem zou worden voor datgene waar het regime uiteindelijk het sterkst door zou worden herinnerd: de jodenvervolging.

Als je jarenlang, dag in dag uit, langs alle kanten wordt gebombardeerd met ideeën over de minderwaardigheid van bepaalde bevolkingsgroepen, ook al ben je het er in het begin niet mee eens, dan neem je die ideeën onbewust in je op. Als je als kind opgroeit in een omgeving waar rassentheorieën schering en inslag zijn en waar men jou vertelt dat je als afstammeling van het Arische volk de plicht hebt om te zorgen voor een zuivere (judenreine) samenleving… als men jou doet geloven dat bepaalde groepen van mensen het niet waard zijn om in het Duitse Rijk te leven, dan veranderen morele normen en verdwijnen drempels tot immoreel gedrag. En zorgt dit ervoor dat “banale”, doordeweekse mensen tot gedrag kunnen komen waartoe ze zichzelf niet toe in staat zouden achten mochten ze opgroeien in een andere context. Wie daar wat meer over wil weten raad ik aan om “De banaliteit van het kwaad” van Hannah Arendt en “Hitlers gewillige beulen” van Daniel Goldhagen eens te lezen. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk sadistisch en psychopathisch gedrag voorkwam bij een deel van de SS-soldaten die deze opdrachten uitvoerden, maar dat was niet bij iedereen het geval. Het boek van Arendt bracht ook veel controverse met zich mee, omdat Eichmann, die in feite verantwoordelijk was voor de hele logistiek achter de massamoorden en die ze als voorbeeld stelde van zo’n “banale”, onnadenkende mens, in feite helemaal niet zo onnadenkend en meegaand was, maar echt wel overtuigd was van zijn daden en de noodzaak hiervan. Dat neemt niet weg dat ik zelf overtuigd ben dat heel wat van de daders doodgewone mensen waren die in andere omstandigheden een heel ander, normaal leven zouden hebben geleid. En die door de omstandigheden, en uit hetzij overtuiging, hetzij opportunisme, deden wat ze deden. Tot monsterlijk gedrag toe, waarvan duizenden voorbeelden terug te vinden zijn in de literatuur, waaronder Ouradour.

Mensen tot dit soort daden brengen nam heel wat tijd in beslag. Tussen het moment dat Hitler aan de macht kwam in 1933 en het echt massaal vermoorden van de joodse bevolking (in 1941, na de inval in de Sovjet-Unie), zat acht jaar. Acht jaar waarin stap voor stap wetten werden uitgevaardigd die joodse mensen steeds minder en minder rechten toekenden. Acht jaar van propaganda door dag- en weekbladen als “Der Stürmer” en films als “Der Ewige Jude“. Acht jaar waarin er steeds repressiever werd omgegaan met het joodse volk op Duits grondgebied. Acht jaar van het sluiten van joodse winkels over het verbod op arbeid tot het verbod op verplaatsing en het opsluiten in aparte wijken en in kampen, waar de omstandigheden hels waren maar waar massamoord nog geen dagelijkse kost was. Acht jaar waarin het idee van een uitroeiing van een volledig volk kon rijpen in de geesten van een natie (en later ook van de door hen geannexeerde landen), maar ook in de geesten van de machthebbers, die evolueerden van het idee van massa-deportaties naar streken buiten het Duitse Rijk (o.a. Madagascar werd als idee geopperd) over massa-executies in op de Russen veroverde gebieden tot het volledig uitroeien in speciaal daarvoor opgezette kampen die hun gelijke niet kenden in de geschiedenis.

Maar voordat het zover was, bouwden de nazi’s een immens netwerk van concentratiekampen uit, met als voornaamste doel de minderwaardige mensen aan het werk te zetten tot ze uiteindelijk zouden sterven van uitputting. Elk kamp had veelal meerdere subkampen, waardoor het aantal in de duizenden liep. Een schatting van het United States Holocaust Memorial Museum gaat uit van een 44000 (sub)kampen en getto’s verspreid over heel Europa. Het is amper voor te stellen hoeveel mensen er aldus in deze kampen moeten hebben verbleven.

Massa-executies in Russisch-Oekraiëns gebied door de Einzatsgruppen tijdens de opmars van het Duitse leger, 1941

In januari 1942 organiseerde de top van het nazi-regime een overleg in een villa aan de Wannsee, een meer in de buurt van Berlijn. Tijdens dit overleg dat werd voorgezeten door Reinhard Heydrich, leider van het Reichssicherheitshauptamt, werd beslist tot de structurele uitroeiing van het Europese joodse volk, en niet alleen van de joodse bevolking in op de Russen buitgemaakt gebied. De Duitse machthebbers hadden echter gemerkt dat de SS-soldaten die belast waren met de executies in de Russische gebieden (de zogenaamde Einsatzgruppen) psychologische problemen kregen door hun taak. Om die taak te verlichten begon men op zoek te gaan naar andere oplossingen, waarvan vergassing uiteindelijk als ultieme oplossing uit de bus kwam. Al snel na deze vergadering begonnen in Polen de zogenaamde vernietigingskampen te ontstaan, waar men joodse mensen vergaste met koolmonoxide (dus met de uitlaatgassen van motoren). Zo ontstonden in sneltempo de kampen Chelmno, Treblinka, Sobibor en Belzec. In deze kampen werd eigenlijk letterlijk iedereen die met een transport binnenkwam, meteen vergast, afgezien van enkele “gelukkigen” die aan het werk werden gezet voor de verwerking van de goederen die deze mensen meebrachten, en van hun lichamen. Van deze kampen bleken na de oorlog slechts enkelen de oorlog te hebben overleefd. Twee mensen overleefden Belzec, 70 Treblinka en 58 Sobibor. Wetende dat er bijvoorbeeld in Treblinka naar schatting 900.000 mensen werden gedood, is dit een waanzinnig laag aantal.

In de loop van 1942 bezocht Heinrich Himmler, na Hitler misschien wel de belangrijkste nazi, Auschwitz, en gaf de opdracht aan kampcommandant Rudolf Höss om te beginnen met het plannen van een uitroeiingssysteem. Na een aantal testen met het desinfectiemiddel Zyklon-B startte men eind 1942, begin 1943 met de massale vernietiging van joodse mensen in het kamp. Dit zou blijven duren tot eind 1944, waarna het kamp uiteindelijk op 27 januari 1945 werd bevrijd door het oprukkende Russische leger.

Auschwitz-Birkenau

Maar goed… 30 jaar na mijn kennismaking met Dachau is het er op 19 mei 2023 voor mij uiteindelijk van gekomen om Auschwitz en Birkenau te bezoeken. In dit gedeelte probeer ik mijn indrukken weer te geven samen met een korte geschiedenis van het kamp.

Auschwitz wordt beschouwd als het ultieme voorbeeld van wat de oplossing van het joodse vraagstuk inhield voor het nazi-regime. Dat was het echter niet vanaf het begin. Het kamp bestond uit drie hoofdkampen die niet tegelijk werden gebouwd (en dan tel ik de tientallen subkampen in de regio er nog niet eens bij). Het oorspronkelijke kamp (Auschwitz) werd opgericht in 1940 als werkkamp voor politieke gevangenen en Russische krijgsgevangenen in de Poolse stad Oswieçim. Op deze laatste groep werden de eerste experimenten met gas uitgevoerd in één van de gebouwen van het kamp, het beruchte Block 11. In 1941 begon men aan de bouw van Birkenau, dat gelegen was op een 3-tal kilometer van het oorspronkelijke kamp. Het is in dit kamp dat verreweg de meeste joodse mensen werden vergast. In tegenstelling tot wat men vaak denkt, is het kamp niét in eerste instantie gebouwd met als doel zoveel mogelijke joodse mensen te doden, maar wel als werkkamp. Ook in 1942 bouwde men het derde hoofdkamp, Monowitz, op een 6-tal kilometer van Auschwitz, waar het Duitse bedrijf IG Farben tegen een kleine vergoeding aan het Duitse Rijk de beschikking kreeg over ontelbare joodse en niet-joodse gevangenen voor de productie van synthetisch rubber.

Kaart van de locatie van de drie hoofdkampen van Auschwitz

Zelf bezocht ik Auschwitz en Birkenau. Het kamp van Monowitz werd na de oorlog afgebroken, maar de fabrieken werden verder gebruikt door andere bedrijven uit de regio. Van het kamp zelf is helaas niets meer over, afgezien van enkele restanten die als herdenkingsmonument werden bewaard.

Het kamp bezoeken vraagt heel wat praktische voorbereiding. In principe kan je Auschwitz alleen binnen met een gids of in groep, tenzij je kan wachten tot de late namiddag, wanneer individuen ook het kamp mogen betreden zonder begeleiding. Birkenau lijkt veel toegankelijker te zijn: er was geen controle, geen ticket nodig, en ook geen ellenlange rijen met wachtenden zoals in Auschwitz wel het geval was. Waar Auschwitz in zekere zin iets museum-achtigs heeft, met tentoonstellingen en informatieborden, is er in Birkenau eigenlijk zeer weinig, behalve datgene wat je ziet. Zonder achtergrondinformatie is het in Birkenau veel moeilijker te begrijpen wat er gebeurde dan in Auschwitz. Daarom wordt een bezoek met een gids ook sterk aanbevolen, en kan je Auschwitz het grootste deel van de dag ook alleen onder begeleiding van een gids, en/of in groep bezoeken. Als voorbereiding op mijn bezoek hadden mijn vriend en ik contact opgenomen met de verantwoordelijken van het kamp, om uit te leggen dat we doof waren en dat we van een gids dus niet echt veel zouden begrijpen. Zij waren zo vriendelijk om ons toe te staan uitzonderlijk zonder gids het kamp te betreden voordat het werd opengesteld voor individuen. Aangezien ik al massa’s gelezen had over het kamp, en op voorhand ook een aantal boeken herlezen had, wist ik voldoende om het kamp zonder gids volwaardig te kunnen ervaren.

Auschwitz

En dus stapten we om 10.30, na een anderhalf uur durende busreis vanuit Krakau, de poorten van de hel binnen.

Ingang Auschwitz met de beroemde woorden “Arbeit Macht Frei” boven de poort

Ik kon een rilling niet onderdrukken toen ik voor de eerste keer door deze poort stapte. Jaren- en jarenlang had ik op dit moment gewacht, en het besef daalde in dat ik op een plek binnenkwam waar onnoemelijk veel lijden had plaatsgevonden. Deze poort, die ik alleen van foto’s kende, had iets ongelooflijk cynisch. 99% van de mensen die hier binnenkwamen, zouden de vrijheid pas terugvinden als ze de dood vonden door de loodzware arbeid die ze moesten uitvoeren voor het Duitse Rijk dat Hitler voor ogen had. Dit kamp, oorspronkelijk een oude Poolse legerkazerne, was omgebouwd naar een plaats waar slavenarbeid werd uitgevoerd. Overal om me heen zag ik groepjes mensen, waarvan sommige duidelijk joodse banden hadden, en dus waarschijnlijk voorouders hadden die in de Tweede Wereldoorlog in één van de kampen waren omgekomen.

Al snel begon me iets te dagen. Ik kende de plattegrond van beide kampen (Auschwitz en Birkenau) zo goed als vanbuiten. Op deze kaarten lijkt Auschwitz nog betrekkelijk klein, en Birkenau een heel stuk groter. Toen ik echter om me heen keek, besefte ik dat dit kamp al heel erg groot was. En de gedachte sloeg bij mij in als een bom… “maar dan is Birkenau toch… zo groot kon dat toch echt niet zijn?”

Luchtfoto genomen door een Amerikaans verkenningsvliegtuig in de zomer van 1944. De drie in het rood aangeduide zones zijn de drie hoofdkampen: bovenaan Birkenau, daaronder – schijnbaar aan de kleine kant – Auschwitz en daarboven werkgebieden grenzend aan het kamp, en onderaan Monowitz, gelegen aan een enorm fabriekscomplex dat geen deel uitmaakte van het kamp zelf.

Kaart van Auschwitz. De ingang met de “Arbeit Macht Frei”-poort is aan nummer 16.

Het kamp was omheind met een dubbele zone van prikkeldraad die in die tijd onder stroom stond. Ontsnappen uit het kamp was dus in feite zo goed als onmogelijk. Door de jaren heen hebben echter veel mensen uit wanhoop zichzelf op deze draden gesmeten, op zoek naar een einde van hun lijden. Als ze er al geraakten, want de wachttorens hielden elke beweging in de gaten, klaar om iedereen die te dicht bij het hek kwam, zonder waarschuwing neer te schieten.

Het hek dat de gevangenen van hun vrijheid weghield. Klik op de foto voor het volledige beeld

Auschwitz had, in tegenstelling tot het grootste deel van Birkenau waar grotendeels houten barakken stonden, stenen gebouwen aangezien het een oude kazerne was. Dat betekent daarom niet dat de levensomstandigheden in dit kamp beter waren. Ook hier moesten de gevangenen slapen in overvolle stapelbedden, voor zover dit bedden konden worden genoemd (waarover later meer). Elke groep gevangenen had een opzichter, een kapo genoemd. Deze kapo’s waren geprivilegieerde gevangenen, en zelden joods. Vaak waren zij diegenen die het vuile werk voor de SS-bewakers moesten opknappen, en niet zelden waren zij ook hardvochtiger dan de Duitsers zelf. Door dit systeem in stand te houden, kon de SS met relatief weinig soldaten deze kampen besturen en controleren.

Foto’s van het kamp. Het groen en de bomen geven de omgeving nu bijna iets idyllisch, wat indertijd absoluut niet het geval was. Er groeide niet één sprietje gras. En als er al ergens iets groeide, werd het binnen de kortste keren opgegeten door een gevangene. In alle verhalen uit alle kampen komt een constante naar voren: de allesverterende honger. Met werkdagen van 12u per dag was hun dagelijkse rantsoen van 0,5 liter “koffie” (eerder een soort van gekookt water met een oplossing op basis van granen), 1 liter waterige soep en 300g schimmelbrood ruim onvoldoende om op krachten te komen. Tenzij je erin slaagde om lid te worden van een “lichter” werkcommando dat binnen werkte (kleermakers, dokters,…) was je gedoemd om na 2 à 3 maanden van uitputting te sterven.

De beelden van massa’s koffers, schoenen, kleren en andere dagelijkse spullen van de gevangenen zijn uitgestald in één van de barakken in dit kamp. Het spreekt voor zich dat als je het besef laat indalen wat dit inhoudt, deze beelden zeer aangrijpend zijn.

Elk gebouw in beide kampen had een nummer. In alle barakken was het leven loodzwaar, maar het kon altijd nog erger. In sommige barakken wou je niet terechtkomen, waarvan barak 11 met voorsprong de beruchtste was. Wie in dit gebouw binnenging, kwam er in regel niet meer levend buiten. Dit gebouw was als enige afgesloten van de rest van het kamp (nummer 13 op bovenstaand plannetje), en was in feite de straf-barak. Een gevangenis binnen de gevangenis. Het was het gebouw waar mensen in de kelder in verschillende soorten cellen werden geplaatst, afhankelijk van wat voor straf ze hadden gekregen. Cellen zonder luchttoevoer waar je langzaam stikte, cellen waar je niet kon zitten maar je straf staand moest doorbrengen, en cellen die als een soort van vergeetput dienden, waar je van de honger omkwam omdat je geen voedsel meer kreeg. In dit gebouw stierf één van de helden van de geschiedenis van Auschwitz-Birkenau, priester Maximilian Kolbe. In dit gebouw werden ook de eerste experimenten met Zyklon-B uitgevoerd op Russische gevangenen.

Ook was dit de plaats waar gevangenen standrechterlijk werden geêxecuteerd tegen een muur. Deze muur werd bij het verlaten van het kamp vernield, maar is naderhand in kleinere versie gereconstrueerd, en is een stille getuige van het lijden in het kamp. Bijzonder indrukwekkend om je voor te stellen hoe gevangenen eerst in een soort van fake rechtbank ter dood werden veroordeeld, en nadien ofwel opgesloten werden tot de dood intrad in één van de ondergrondse cellen, of meteen geëxecuteerd werden op de binnenplaats (wat in zekere zin nog de minst erge dood was in het kamp, omdat de dood dan onmiddellijk kwam, en niet na nog maar eens dagen- of wekenlang lijden in een ondergrondse cel of na een minutenlange pijnlijke vergassingsdood).

Foto’s van block 11: kamer van de SS-arts, waar gevangenen werden gedood met een fenolinjectie in het hart – ontkleedruimte van de vrouwelijke gevangenen, voordat ze naakt naar de muur werden gebracht voor hun executie – ondergrondse celgang – overzicht van de kelderverdieping

Veel mensen associëren Auschwitz en Birkenau op de eerste plaats met de gaskamers. Doorheen de geschiedenis van het kamp zijn er verschillende gaskamers gebouwd, voornamelijk in Birkenau. Daar werden eerst vergassingen uitgevoerd in twee kleinere gebouwen die buiten het kamp zelf lagen (het zogenaamde Witte en Rode huis). Later werden in het kamp grotere gaskamers opgebouwd, de zogenaamde crematoria II tot V. Over deze crematoria vertel ik straks meer. Ook in Auschwitz 1 was een gaskamer en een crematorium, die in tegenstelling tot die in Birkenau bewaard is gebleven. Om een onbekende reden hebben de Duitsers nagelaten om bij hun vlucht voor het Rode leger ook crematorium I in Auschwitz op te blazen om het bewijsmateriaal te vernietigen. Samen met het bezoek aan de overweldigend immense site van Birkenau was het bezoek aan deze gaskamer by far het meest beklijvende van het hele bezoek. Dit crematorium werd voornamelijk gebruikt voor gevangenen van Auschwitz, die dus veelal al een langere tijd in het kamp verbleven en om welke reden dan ook (straf, niet arbeidswaardig meer,…) moesten sterven. Wie in deze gaskamer terechtkwam, wist dus wat er met hem/haar ging gebeuren. Dat was in Birkenau (meestal) niet het geval (waarover later meer)

Ingang van crematorium 1 – Auschwitz

Gaskamer Auschwitz 1. In het plafond kan je op verschillende plaatsen openingen zien. Via het dak werd door SS-soldaten met gasmaskers op, Zyklon B in de openingen gegooid waarna de blauwzuurkorrels door het contact met de lucht begonnen te verdampen en hun dodelijke inhoud verspreidden. Een kwartier later was iedereen in de ruimte overleden.

Details op de muren van de gaskamer – de verbrandingovens van het crematorium – het volledig zwartgeblakerde plafond in het crematorium – achterzijde van het gebouw.

Last but not least… en in zekere zin ook compleet absurd: in het kamp was er ook ontspanning mogelijk voor de geprivilegieerde gevangenen (kapo’s, politieke gevangenen, gevangenen die op een goed blaadje stonden bij hun bewakers,…). Voor hen was er in het kamp een theaterzaal, een bordeel, en zelfs een zwembad…

Birkenau

Toen werd het tijd om koers te zetten naar het “grote” kamp. Ik was ergens wat nerveus voor wat komen zou. Birkenau staat bekend als “het” voorbeeldkamp van het Derde Rijk, en zonder twijfel ook het bekendste. In dit kamp stierf in een periode van 4 jaar tijd meer dan 1 miljoen mensen, voornamelijk van joodse afkomst. De cijfers zijn niet exact bekend, omdat de mensen die met de transporten naar het kamp kwamen en meteen vergast werden, niet werden geregistreerd. Dat maakt het zeer moeilijk om zelfs maar te kunnen schatten hoeveel mensen er in dit kamp zijn binnengekomen om het nooit meer te verlaten. En zelfs die uitspraak, “het kamp binnenkomen” is feitelijk niet correct, omdat de mensen die meteen vergast werden in feite niet in het kamp zelf zijn binnengeweest, maar enkel gepasseerd zijn onderweg naar hun dood.

Birkenau bestond, zoals op bovenstaande kaart te zien is, eigenlijk uit verschillende gedeeltes, die allemaal van elkaar gescheiden waren, en tegelijkertijd toch ook in verbinding stonden. Links, met de bruine rechthoeken die de (stenen) barakken moeten voorstellen, is het oudste gedeelte, en rechts, “Mexiko”, het jongste (op het moment van de bevrijding in januari 1945 was dit kamp alweer afgebroken en waren die barakken overgebracht naar het concentratiekamp Gross-Rosen). Wat er nog over is van het kamp, is dus het linkse en het centrale deel op de kaart. Het centrale en het Mexikokamp bestonden uit houten barakken.

Toen ik het kamp binnenkwam, kende ik deze kaarten zo goed als vanbuiten, voornamelijk dankzij luchtfoto’s zoals hierboven die verkenningsvliegtuigen van de geallieerde legers hadden gemaakt in de loop van 1944. Ik wist dus dat het kamp groot was. Maar wat ik zag toen ik het kamp met de bus naderde, tartte eigenlijk alle verbeelding. Hoe leg je ook uit dat wat er nu nog over is van Birkenau, in vogelvlucht ongeveer 1km op 1km groot is? Voor zover het oog reikte, leek er geen einde aan de wachttorens en het prikkeldraad te komen. Het op foto’s majestueus uitziende poortgebouw van Birkenau leek daardoor ineens belachelijk klein.

Het kamp had verschillende afdelingen waar bepaalde groepen van gevangenen werden vastgehouden (veelal werkkrachten voor de “Arbeitskommandos” die slavenarbeid voor nazi-Duitsland uitvoerden). Elke afdeling was naar kampnormen al even groot als een ander concentratiekamp. Op het hoogtepunt verbleven in Birkenau waarschijnlijk rond de 200.000 gevangenen, veelal joods, al was er ook een afdeling voor waar mensen van Roma- en Sinti-afkomst lange tijd verbleven (voordat ook zij op een dag allemaal werden geliquideerd in de crematoria van het kamp). Elke barak, zoals hieronder, had rond de 1000 bewoners, allemaal op elkaar gepakt in veel te kleine britsen van drie verdiepingen waar het vechten was om elke centimeter ruimte.

Barakken van Birkenau. Er is slechts één rij van houten barakken overgebleven in het kamp, dicht bij de ingang. Van de andere barakken blijven enkel de bakstenen schoorstenen over als stille getuigen van het leed.

Door het hoofdgebouw liep (en loopt) een treinspoor naar de “Rämpe”, waar de transporten aankwamen en meteen een selectie plaatsvond. Eerst op basis van geslacht: mannen aan de ene kant, vrouwen en kinderen aan de andere kant. En toen begon de échte, beruchte selectie door SS-artsen, die in enkele seconden bepaalden of je naar links of naar rechts ging. De ene kant betekende het leven, de andere kant betekende de dood. De meeste mensen die geselecteerd werden voor vergassing, waren vaak een uur later al vergast. Men schat grofweg dat 80 à 90% van elk transport meteen naar de gaskamers werd gestuurd.

Een selectie is in volle gang. Linksboven zie je een groep mensen onderweg naar crematoria II en III. Rechts zie je dat de vrouwen volop worden geselecteerd (je ziet enkele vrouwen naar rechts gaan, het leven tegemoet, links beneden zie je vrouwen die geselecteerd zijn om naar de gaskamers te trekken), en dat de mannen hun beurt afwachten. De vrachtwagen staat er om mensen die niet meer in staat zijn om te stappen, naar het crematorium te rijden.

Een transport is net gearriveerd en maakt zich klaar om geselecteerd te worden. Links- en rechtsboven zie je de schoorstenen van crematoria II en III (zie op bovenstaande kaart nummers 2 en 3). Tussen de mensen zie je ook enkele gevangenen in hun typische streepjespakken. Deze gevangenen werkten voor de zogenaamde Sonderkommandos (waarover later meer) en moesten om te beginnen de mensen helpen en geruststellen bij aankomst. Het grootste deel van de transporten had namelijk geen idee wat er met hen ging gebeuren, en waar ze in terechtkwamen.

Wat weinig mensen weten, is dat dit perron pas in gebruik werd genomen in de loop van 1944, omwille van de nakende transporten van de Hongaarse joden. De Hongaarse regering had deze transporten lang kunnen tegenhouden, maar moesten uiteindelijk toch zwichten voor de druk van de nazi-leiding. Voordien kwamen de transporten aan op een perron aan de grote spoorweg die zich tussen Birkenau en Auschwitz bevond, waarna deze mensen bepakt en bezakt nog enkele kilometers moesten stappen voordat ze in het kamp kwamen. Dit was bijvoorbeeld ook het geval voor een groot deel van de transporten die uit België kwamen.

Op een gegeven moment viel mijn oog op een gebouw naast het perron, en ik kreeg instant koude rillingen (geen idee of mijn reisgenoot het gemerkt heeft). Ik herkende een gebouw vanop een oude foto, waar mensen stapten in de richting van crematoria II en III. Honderdduizenden mensen zijn langs die weg in de richting van hun dood gestapt, onwetend wat er met hen ging gebeuren. Bij aankomst werd hen (vaak door kampcommandant Höss of één van zijn adjuncten) verteld dat zij in een werkkamp waren aangekomen, en eerst gingen douchen en desinfecteren voordat zij het kamp mochten betreden.

Same building, another time

Zo ervoer ik tijdens mijn bezoek het ene flashbackmoment na het andere, waar ik iets dat ik zag connecteerde met een oude foto. En elke keer kwam het zo hard binnen.

Toen werd het tijd om dezelfde weg af te leggen in de richting van de twee grootste crematoria van Birkenau, II en III, die identiek waren. Deze zijn zo goed als onaangeroerd gebleven sinds de nazi’s ze hebben opgeblazen eind 1944. Crematorium III bleek gerenoveerd te worden, dus daarvan heb ik geen beelden. Al van ver konden we de ruïnes zien liggen, en de omheining die deze oorden des doods van de rest scheidde. Crematoria II en III werden als eerste gebouwd binnen de omheining van het grote kamp Birkenau, en waren ook de meest productieve tijdens het bestaan van het kamp. In tegenstelling tot crematoria IV en V gebeurden de vergassingen hier ondergronds.

De Rämpe en links de weg naar crematoria II en III. Uiterst links zie je nog net het gebouw van hierboven.

Rechts de weg die de mensen volgden op weg naar crematoria II en III

Alle crematoria waren in de uithoeken van het kamp gelegen, en op hun beurt omheind en streng bewaakt. In de regel was het zo dat wie eenmaal door de poorten ging van het gebied waar deze crematoria waren gelegen, er nooit meer buiten kwam. Zelfs de SS’ers die niet direct betrokken waren bij het vernietigingsproces (en dat gold voor de meesten) mochten deze gebieden niet in. De leden van het Sonderkommando kwamen nooit buiten deze poort, tenzij om een transport te begeleiden naar het crematorium.

Toegangspoort tot Crematorium II

Op de achtergrond op bovenstaande foto zie je de ruïnes liggen van wat ooit een opvallend groot gebouw was. In dit gebouw waren op het gelijkvloers onder andere de verbrandingsovens gelegen, evenals bureaus voor secties door SS-artsen en hun helpers, vaak joodse artsen die uit een transport waren geplukt. Op de bovenverdieping waren de slaap- en verblijfruimtes van de mensen die in het Sonderkommando moesten werken. Deze mensen waren eveneens uit de transporten gehaald en moesten het vuile werk opknappen voor de SS: mensen helpen met uitkleden, geruststellen, begeleiden naar de gaskamers, achteraf de lichamen uit de gaskamers halen en naar de verbrandingsoven brengen die zich op het gelijkvloers bevonden, waar ze in 20 minuten tijd verbrand werden. Er waren 15 ovens, en elke oven kon 3 lichamen per 20 minuten aan. Een gemiddeld transport bevatte ongeveer 3 à 4000 mensen. Reken zelf maar uit.

Deze mensen die in de Kommandos moesten werken hadden het fysiek het minst zwaar van alle kampgevangenen doordat zij toegang hadden tot de levensmiddelen die de vergaste mensen meebrachten, maar psychisch was hun werk onbeschrijflijk zwaar, met daarbovenop ook het besef dat hun overlevingskans nihil was, aangezien de SS regelmatig de mensen van deze Sonderkommandos liquideerde. Naar het einde van het kamp toe bleven deze Kommandos vaak langer in leven, omdat de SS had beseft dat elke keer opnieuw een volledig nieuw Kommando samenstellen het vernietigingsproces vertraagde. Efficiëntie voor alles.

De ontkledingsruimtes en de gaskamers van crematoria II en III waren echter ondergronds. De reden daarvoor heb ik nooit echt ergens gevonden, maar ik vermoed dat discretie hier een belangrijke rol in speelde: zo hoorden de kampgevangenen het geschreeuw van deze mensen niet. In crematoria IV en V waren de gaskamers bovengronds, mogelijks omdat deze crematoria verder verwijderd waren van de barakken van het kamp.

Crematorium II toen en nu

Ontkledingsruimte. Men ging deze binnen via de trap achteraan op de foto

De gaskamer. Waarschijnlijk stierven hier ongeveer 300.000 mensen.

Herdenkingsmonument tussen crematorium II en III

We beslisten om via het centrale kamp naar crematoria IV en V te wandelen. We wandelden dus terug naar de Rämpe, van waaruit we in het midden van het kamp door een centrale gang wandelden in de richting van waar het Mexiko-kamp ooit had gelegen. Die wandeling bleef maar duren, er kwam maar geen einde aan de weg, en rondom ons zagen we de restanten van de barakken die er ooit hadden gestaan, en waar rode bakstenen schoorstenen nu als stille getuigen overblijven.

Langs deze weg die het centrale kamp dwars in twee sneed, wandelden mensen uit de transporten in de richting van crematoria IV en V (nummers 4 en 5 op de kaart).

impressies van het kamp

Kamptoiletten

Ik wist door erover te lezen dat crematoria IV en V in een bos waren gelegen. Dit was waarschijnlijk bewust, enerzijds om de mensen te misleiden met een idyllische omgeving, en anderzijds ook om wat er daar gebeurde verborgen te houden voor de mensen in het kamp. Toen ik dat bos in de verte zag liggen, kreeg ik opnieuw een flashback.

Mensen wachtend op hun dood. Het feit dat deze mensen aan het wachten zijn, en niet meteen in de crematoria worden gedreven, is veelzeggend. Mogelijks is er op dat moment een andere vergassing bezig, en wachten zij op hun beurt.

Hetzelfde bos als op bovenstaande foto’s, met op de achtergrond crematorium V

Crematorium IV (IV en V waren identiek)

Crematorium V

De enige foto’s die we kennen van het kamp toen het in werking was, waren foto’s die getrokken werden door SS-soldaten, die het verbod op foto’s aan hun laarzen lapten. En het zijn er behoorlijk wat, waarvan ik er hierboven enkele heb gedeeld. Wat echter ook één keer is gebeurd (voor zover wij weten), is dat gevangenen van een Sonderkommando erin geslaagd zijn om foto’s te nemen. Het Poolse verzet was natuurlijk op de hoogte van wat er in het kamp gebeurde, en wou bewijsmateriaal om door te spelen aan de geallieerde legers, en was erin geslaagd om een camera het kamp in te smokkelen. Van die camera is men er indertijd in geslaagd om slechts vier foto’s af te drukken, waarvan drie foto’s die aan de wereld bewezen wat er aan de hand was in Birkenau. Deze foto’s zijn gemaakt door ene Alex, een Poolse gedetineerde die in het Sonderkommando van Crematorium V werkte en met het maken van deze foto’s een enorme moed toonde. Betrapt worden zou zijn dood hebben betekend, en zonder twijfel geen pijnloze. Door een infobord op de site kreeg ik opnieuw een flashback.

Achter crematorium V, in de allerverste uithoek van het kamp, was namelijk een brandstapel gebouwd. Bij momenten was de druk van de transporten op de crematoria zo hoog, dat de verbrandingsovens het aantal lijken niet konden verwerken. Op deze momenten werd er in de open lucht een brandstapel opgericht achter crematorium V. En Alex is erin geslaagd om vanuit het gebouw van crematorium V van dit proces een foto te nemen, evenals van het uitkleden van een aantal personen in het bos voor crematorium V, net voordat ze ofwel in een gaskamer zouden gedwongen worden, ofwel in openlucht zouden worden geëxecuteerd.

De geallieerden hebben met deze, en andere, informatie nooit iets gedaan.

Same place, another time…

Een 100 à 150 meter van crematorium V lag het identieke crematorium IV. Hier gebeurde begin oktober 1944 één van de moedigste verhalen uit de geschiedenis van het kamp. Het Sonderkommando, ongerust over hun mogelijke nakende liquidatie, en uit wanhoop omwille van het slopende werk waar zij de SS mee hielpen, besliste die dag, nadat ze al een tijdje via het Poolse verzet wapens en explosieven hadden kunnen binnensmokkelen, tot een opstand. Zij bliezen die dag het crematorium op, en slaagden er ook in enkele tientallen SS’ers te doden, en nog meer te verwonden. Geen enkel lid van dit Kommando heeft deze opstand overleefd, maar hun moed leeft verder voort in de verhalen over deze opstand.

Crematorium IV

Tussen de blokken van enerzijds crematoria II en III en anderzijds crematoria IV en V, waren twee voor het kamp erg belangrijke plaatsen: de Sauna en Kanada. Kanada was een kamp in het kamp, waar de levensomstandigheden voor de (vooral) vrouwen die er werkten, eigenlijk redelijk gerieflijk waren, voor zover je daarover kan spreken in de omstandigheden van Birkenau. Kanada was de plaats waar alle spullen die er met de transporten meegekomen waren, werden verzameld en gesorteerd, om later naar Duitsland te worden gestuurd ten behoeve van het Duitse volk. De eerder getoonde foto’s van de massa’s schoenen, koffers en kommen zijn maar een fractie van wat er door de jaren heen in Kanada werden verzameld. De immense oppervlakte van dit kamp, bijna zo groot als het Auschwitz-kamp, maakt duidelijk hoeveel spullen er daar moeten zijn samengebracht…

Iedereen kent waarschijnlijk wel de tatoeages die gevangenen in Auschwitz en Birkenau kregen. Deze tatoeages werden enkel aangebracht bij mensen die in het kamp (alleszins voorlopig) mochten blijven leven. Deze tatoeages werden aangebracht in de Sauna, een groot gebouw dat recht over Kanada gelegen was. Nieuw aangekomen gevangenen werden daar ook van al hun haren ontdaan, gedoucht en gedesinfecteerd, waarna ze kampkleding ontvingen (die vaak al doordrongen was van de luizen).

De Sauna, met op de voorgrond de poort naar Crematorium IV

Van hieruit wandelden we het kamp uit, naar een grotendeels vergeten deel van Birkenau (we waren in de wijde omtrek ook de enigen die dit gedeelte bezochten). Hier vonden we het ‘kleine witte huis’, waar de eerste kampvergassingen doorgingen (samen het het “kleine rode huis, aan de andere kant van het kamp), en daar net achter een enorm groot open veld, waar de assen van honderdduizenden vermoorde mensen hun laatste rustplaats vonden.

Epiloog

Er zou nog zoveel verteld kunnen worden over mijn bezoek aan Auschwitz-Birkenau. Honderden, duizenden boeken zijn er over het thema geschreven, omdat het een thema is dat ons allen zo hard aanbelangt. Waarom doen mensen wat ze doen? Hoe krijgt men tienduizenden jonge Duitse mensen zo ver dat ze in naam van een ideologie, in staat zijn tot het fabrieksmatig doden van hun medemens, alleen maar omdat hij of zij anders is. Hoe de mens zich zover kon laten drijven dat het een evidentie werd dat een ander moest sterven, en dat dit sterven voor de eerste keer in de geschiedenis op een onvoorstelbaar efficiënte manier kon worden uitgevoerd.

Het is een thema dat veel vragen oproept, vragen die amper te beantwoorden zijn en dat beelden oproept die amper te bevatten zijn, ook voor hen die het kamp hebben overleefd. Ik zou nog kunnen vertellen over dr. Mengele, de Engel des Doods, een SS-arts die berucht werd om zijn experimenten op joodse gevangenen, over het sadisme van bepaalde SS’ers én gevangenen met een prominente rol. Over hoe mensen elkaar vermoordden voor een stuk brood. Maar ook over hoe in de strijd tot overleven soms ook empathie kon bestaan, en zelfs liefde. Over hoe de mens in het diepste van zijn onmacht toch nog tot goede daden kon komen. Want die waren er ook.

Maar wat uiteindelijk blijft, en onthouden moet worden, is dat deze geschiedenis zich altijd opnieuw kan voordoen. Want wie zichzelf boven de ander plaatst, is altijd vatbaar voor excessen. En die les mogen we niet vergeten in tijden van polarisatie.

4 reacties

Opgeslagen onder geschiedenis

Mawda

Mawda.

Vijf letters. Twee jaar.  Vierduizend kilometer.  Dood.

Het is slechts één meisje, maar ze is één van die steeds zeldzamere uitzonderingen van menselijk leed die de bevolking nog raken.  Door het voortdurende bombardement van slecht nieuws in onze media doven al deze soms hoogoplopende emoties al snel weer uit,  continu onderweg zijnde naar alweer een nieuwe waan van de dag.  Want wie voelt nog iets bij het verdronken jongetje Aylan?  Of kent zelfs maar de naam van al die honderden andere kinderen die dagelijks overal ter wereld lijden en sterven onder oorlogsgeweld.   Het is allemaal ver van ons bed.

Maar het is wel oorlogsgeweld dat er mee voor gezorgd heeft dat Mawda enkele dagen geleden getroffen werd door een politiekogel in omstandigheden waar we met zijn allen voorlopig alleen maar over kunnen raden, en die binnen enkele maanden misschien enkel nog een voetnoot in de krant waard is, wegens ander en belangrijker nieuws.  Want het leven gaat voort, nietwaar?

Nee.  Er is een kind dood. Eén van de zovele, maar deze keer is er iets veranderd.  Ik vind het genoeg.  Ik heb niet de illusie ook maar enige invloed te hebben op de machten die de samenleving sturen en vorm geven.  Maar er moet me even wat van het hart.  Want ik begrijp jullie niet, dames en heren politici.  Voor alle duidelijkheid, ik heb bijzonder veel respect voor het beroep van politicus (of politica).   Maar jullie begrijpen?  Dat doe ik hoe langer hoe minder.

Ik weet niet wat voor jullie de definitie van politicus is, maar voor mij is dat iemand die tracht om in dialoog met anderen, en via democratische weg, een pad uit te stippelen over waar een samenleving naartoe moet evolueren.   In de potentiële broeihaard van conflict die een samenleving is, verwacht ik van een politicus dat hij er alles aan doet om op de lange termijn het algemeen belang voor ogen te houden, niet alleen van zijn eigen kiezers of eigen land, maar ook dat van deze onnozel kleine aardbol waar wij het met zeven miljard mensen samen moeten zien uit te zoeken.  Ik verwacht van een politicus dat hij het goede probeert te doen.  En dat klinkt misschien heel wollig, maar is eigenlijk heel erg concreet.  Ik verwacht dat een politicus de wereld veiliger maakt, en de wereld is veel groter dan Vlaanderen. Of Spanje. Of Amerika.  En daarvan zie ik steeds minder en minder terug.  En, heel eerlijk, dat maakt mij bang.

Want ik zie niet meer hoe onze verkozenen oprecht luisteren naar elkaar.  Ik zie niet meer hoe bruggen worden gebouwd tussen volkeren en culturen.  Ik lees hoe internationale machten de macht van politici afkalven.  Ik zie hoe onwetendheid de boventoon voert en hoe die onwetendheid zichzelf steeds meer versterkt met holle frasen en een stuitend gebrek aan nuance.  Ik zie hoe een democratie wordt uitgehold in tijden dat we die democratie zo hard nodig hebben.  Ik zie gewoon brute macht in werking, gebouwd op likes.   Waar onze meest primaire driften (nu nog verbaal) de boventoon voeren.    Ik zie in het journaal politici zinnen gebruiken waar ik koud van word.

En enkele dagen geleden knapte er iets in me.

Er is een kind gestorven dat hier niet hoorde te zijn.

De kracht van woorden is heel groot.  Woorden scheppen een verhaal, en als een bepaald verhaal vaak genoeg wordt verteld, ga je het geloven.  En een geloof, of het nu in een god of een maatschappijvisie of een aanpak van de migratieproblematiek is, deint heel snel uit naar andere geledingen in een samenleving.  En ik zie dat maatschappijbeeld uitdeinen. Een maatschappijbeeld van ontmenselijking.

Mawda is gestorven omdat ze hier niet hoorde te zijn.  Niet omdat ze een illegaal of gelukszoeker was en omdat ik die niet moet hebben,  maar omdat ze gelukkig had moeten zijn in haar eigen land, omringd door familieleden en naaste vrienden.  Wij hebben bijna allemaal dat geluk.  Maar in haar geval zat een oorlog in de weg.

En ik word bang van de groeiende onmacht en onmogelijkheid van een steeds groter en luider wordende groep mensen om zichzelf te verplaatsen in de ander als deze niet tot de eigen naaste groep behoort.   Alle menselijkheid en alle nuance in zovele verhalen, en ook in het verhaal dat achter de ouders van Mawda schuilgaat, gaat verloren in de woorden die sommigen van jullie gebruiken, beste politici.   Omdat het niet meer opbrengt.   Omdat het teveel moeite kost.  Jullie laten die zwarte vlek uitdeinen.

En door van de schuld van de ouders een thema te maken enkele dagen na Mawda’s dood, is ergens echt wel een grens overschreden.  Want op dat moment ga je bewust die nuance negeren.   En de dood van een kind, daar hoort gewoon geen schuldvraag bij te horen.  En dan nog gaat geen enkele weldenkende ouder have en goed achterlaten voor een avontuur waarvan ze niet weten wat het hen brengt, als het niet nodig is.   De keuze die al die mensen maken vraagt immens veel moed.  En onderweg naar hier vallen ze als vliegen, aan land of in zee.  Op de vlucht voor niet zelden een conflict waar wij als westerlingen zelf op één of andere manier mee de hand in hebben gehad.

Ik vind jullie laf en cynisch, beste politici.  Andere woorden heb ik er niet voor.   Waar is de menselijkheid naartoe?  En kom me niet vertellen dat dat in de politiek geen plaats heeft.  Ik erken het feit dat macht aanlokkelijk is en mensen kan verleiden tot ethisch discutabele beslissingen, omdat het leven nu eenmaal geen speeltuin is.   En dat het behouden van de macht en imago dan aanlokkelijker is dan het tonen van moed en daadkracht, of staatsmanschap zo u wilt.  En dat het in deze complexe wereld bijzonder lastig moet zijn om politicus te zijn.

Maar niet op de rug van Mawda en al die andere kinderen die door hun ouders worden meegenomen in de hoop op een beter leven om dan onrechtstreeks door de invloed van de uitdeinende gitzwarte vlek te worden uitgewist uit het leven.

En al helemaal niet in mijn naam.

 

 

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder allerlei

#geenpretjezondertolk

Sinds enkele maanden doet deze opvallende hashtag de ronde.  Ik kan me voorstellen dat #geenpretjezondertolk voor een buitenstaander misschien wat vreemd overkomt, want hoe tolk, wat tolk, waar tolk?  De overgrote meerderheid van de bevolking komt dan ook nooit in aanraking met tolken.  Laat staan met tolken die gesproken taal omzetten in gebarentaal, en vice versa.  Want deze hashtag verwijst naar de groeiende frustratie die gebarentalige doven voelen naar de overheid toe. Een overheid die hen de kans ontzegt om op een volwaardige wijze deel te nemen aan de samenleving.

Dat neemt niet weg dat de Vlaamse overheid de voorbije jaren aanzienlijke inspanningen heeft gedaan om doven te laten deelnemen aan verschillende aspecten van de samenleving.   In vergelijking met enkele decennia geleden is er een grote sprong voorwaarts gemaakt om de barrières die doven ondervinden in de samenleving kleiner te maken.    Zowel op het vlak van werk, onderwijs als vrije tijd voorziet de overheid (weliswaar meestal na jarenlange druk en zelfs juridische procedures van personen en organisaties die de belangen van doven en slechthorenden verdedigen) nu zowel de nodige ondersteuning, door terugbetaling van bepaalde hulpmiddelen en/of het subsidiëren van tolken, onder het mom van integratie.

Zoals de hashtag al doet vermoeden, bevindt de bron van ergernis van de dovengemeenschap zich bij de(on)mogelijkheid om voldoende gebruik te maken van tolken, meer bepaald in (zoals de overheid het benoemt) “de privésfeer”.  In het onderwijs is er ondertussen een zo goed als volledig recht op tolkondersteuning, na een jarenlange strijd die een tiental jaren geleden uitmondde in een gerechtelijke procedure van vier dove ouderparen die ijverden voor een hoger aantal tolkuren voor hun dove kinderen die in het gewoon onderwijs school liepen.  Na dit door de ouders gewonnen proces rolde de Vlaamse overheid een zo goed als volledige tolkondersteuning uit voor alle dove kinderen, jongeren en zelfs volwassenen die een schrijftolk of tolk Vlaamse Gebarentaal nodig hadden om de lessen in kleuter, lager, secundair, hoger of volwassenenonderwijs optimaal te kunnen volgen.

Op de werkvloer heeft een dove werknemer recht op 10% van zijn arbeidstijd in tolkuren, een aantal dat na een gemotiveerde vraag aan de VDAB kan verdubbeld worden.   Werkgevers krijgen daarnaast ook een premie die een deel van de loonkosten van een dove werknemer terugbetaalt.   Een premie die indien nodig en na overleg tussen werkgever en werknemer ook ingezet kan worden als een dove werknemer meer dan 20% van de tijd een tolk nodig heeft.   Het Vlaams parlement erkende in 2006 de Vlaamse Gebarentaal.  Ondertiteling heeft sinds de 21ste eeuw ook de commerciële omroepen bereikt.  Het journaal op één en Karrewiet op Ketnet worden getolkt naar Vlaamse Gebarentaal.

Het is dus niet allemaal kommer en kwel.   En dan toch die hashtag.  Zijn doven dan zo moeilijk tevreden te krijgen?  Het is maar hoe je het bekijkt, maar ik denk van niet.

Een kleine denkoefening.  Probeer u eens even voor te stellen dat u door omstandigheden (bijvoorbeeld een onverwachte overplaatsing voor je werk) zonder voorbereiding in een vreemd land terechtkomt , een land waarvan u de taal amper kent.  Stel,  Zweden.  En beeld u dan in dat u in uw vrije tijd slechts 1% van die tijd van de overheid de beschikking zou kunnen krijgen over een tolk.   Daarmee moet je in Zweden naar het stadhuis.  De dokter.  Het ziekenhuis.  Een begrafenis.  Een huwelijk of twee, drie.   Een aantal keer naar verschillende banken voor de hypotheek van het huis dat je gaat kopen.  De gesprekken met de aannemers die verbouwingen zullen uitvoeren.  Daguitstappen in het weekend met een groep Zweedse collega’s waarvan de meesten jouw taal niet beheersen.  Een lezing of symposium over Zweedse cultuur.   Oudercontacten op de school van uw kind.  Het jaarlijks schooltoneel of –feest.

De lijst is lang, en het voorbeeld is misschien wat kort door de bocht (ik hou bijvoorbeeld geen rekening met het feit dat horende mensen in een land een taal kunnen oppikken door ze voldoende te horen en te oefenen, en dat in Zweden de meeste mensen wel Engels kennen), maar het is absoluut niet zo vergezocht als het misschien wel lijkt.  En het vraagt ook niet al te veel verbeelding om te beseffen dat 36 uur per jaar dan echt wel heel erg weinig is.  In tegenstelling tot op de werkvloer en in het onderwijs, hebben doven tot vandaag dan ook het gevoel dat hun dagelijkse leven onnodig moeilijker verloopt dan het zou kunnen zijn.  Ze hebben ze dan wel TV met ondertiteling (en soms ook met tolken Vlaamse Gebarentaal) en moderne communicatiemogelijkheden zoals chat en videobellen, maar in de buitenwereld wordt het voor sommige doven al heel wat moeilijker om deel te nemen aan het sociale leven.

Als je dan slechts gedurende 1% van de tijd dat je wakker bent en niet werkt,  kan gebruikmaken van een tolk, dan is dat voor sommige doven echt wel heel erg weinig.  Nu al lees ik online berichten van dove kennissen dat de eerste 18 uur reeds zijn opgebruikt, en ze hun verdubbeling al hebben aangevraagd naar 36u.  Heel wat doven komen met de genoemde 36u op jaarbasis dus helemaal niet toe.  En tot op heden blijft de bevoegde minister (op dit moment Jo Vandeurzen) doof voor de verzuchtingen van de dovengemeenschap.   Eén van de argumenten die daarbij gebruikt wordt is dat slechts een minderheid van de rechthebbenden ook effectief zijn volledige 36 uren uitput.

Dat klopt.  In 2016 waren er 915 mensen die gebruik gemaakt hebben van de diensten van een tolk.   Gemiddeld maakten zij 10,79u gebruik van een tolk.  Daarnaast waren er in 2016 42 personen die 35 of 36 tolkuren (en dus het absolute maximum) hebben gebruikt.  Daarbij mogen we echter niet alle dove mensen over één kam scheren, iets wat de overheid wel lijkt te doen (zie verder).  Er zijn doven die niet al hun tolkuren nodig hebben, en ze dus niet gebruiken.  Andere dove mensen hebben veel meer dan 36 uur nodig.  U moet weten: er zijn weinig bevolkingsgroepen die zo heterogeen zijn als de dovengemeenschap.   Naar schatting zijn er een 5000-tal doven  voor wie de Vlaamse Gebarentaal hun voorkeurstaal is, in heel veel verschillende situaties, zowel privé als professioneel.   Daarnaast zijn er ook heel wat doven en (zwaar) slechthorenden (waaronder ik mezelf reken) die gebarentaal pas op latere leeftijd hebben leren kennen,  die als deel van een positieve dove identiteit ervaren, en die gebarentaal ook, naast Nederlands in gesproken vorm,  gebruiken in omstandigheden waarvoor zij het nodig vinden.  Elk van hen heeft een (soms compleet) verschillende achtergrond en gaat anders om met de uitdagingen waar het leven in een horende samenleving hen voor stelt.

In een samenleving waarbij voor doven inclusie in de samenleving vaak nog altijd een doel op zich is, is de huidige wet een logisch gevolg van dat doel.   Naast objectieve normen waaraan de dove tolkgebruiker moet voldoen  stelt dan men ook voor elke rechthebbende éénzelfde aantal uren in het vooruitzicht, los van persoonlijke situaties en omstandigheden.  Op die manier slaat de overheid volgens mij in het debat rond tolkuren de bal dan ook compleet mis, net omdat we hier spreken over een zeer diverse groep waarbij diegenen die om welke reden dan ook meer tolkuren nodig hebben in feite door de overheid de onuitgesproken boodschap toegeworpen krijgen dat ze hun plan mogen trekken, omdat ze niet in het rijtje van de gemiddelde geïntegreerde “norm”-dove passen.

Vanuit een ethisch perspectief kan je je oprecht de vraag stellen of het huidige systeem waartegen de dovengemeenschap op dit moment revolteert, wel rechtvaardig is.  Het antwoord daarop kan niet anders dan neen zijn, aangezien de gelijke rechten van een specifieke groep van mensen wordt geschonden.   Niettegenstaande heel wat doven in gesproken Nederlands tijdens één-op-één-situaties zich redelijk uit de slag kunnen trekken, is dat absoluut niet voor iedereen het geval.   Zo heb ik zelden een tolk nodig bij een bezoek aan mijn huisarts of tijdens ander één-op-één-gesprek, maar wil ik zeker wel een tolk voor interessante lezingen en symposia , voor schoolreünies, voor de oudercontacten van mijn dochters, en dies meer.  Soms kom ik dan dus toe met de mij toegewezen 18 of 36 uren, en soms ook niet.

Maar ik ben niet de ander.  Ik heb niet te bepalen waar een andere dove de noodzaak voelt om een tolk in te schakelen,  en ook niet om dat recht op communicatie te begrenzen.  Of dat nu 1 persoon is, of 42, of 5000.  En dat is wat de overheid op dit moment helaas wel doet.  En dat kan zo niet langer blijven duren.

Daarom steun ik #geenpretjezondertolk dan ook van harte, en heb ik een kleine bijdrage gestort om samen met een heleboel anderen de benodigde 20.000 euro bij elkaar te sprokkelen via een crowdfundingproject.  Want een gerechtelijke procedure is duur maar noodzakelijk om hopelijk opnieuw een extra deurtje te openen op weg naar een volledige erkenning van de bijzondere eigenheid van de dovengemeenschap en zijn specifieke noden.   En één van die deurtjes is de erkenning dat elke dove persoon zelf naar eigen inzicht kan beslissen wanneer een tolk voor hem/haar een meerwaarde kan betekenen in de samenleving.

Mocht u na deze tekst ook de aandrang hebben gevoeld om hierover meer te weten, en misschien zelfs het initiatief mee te ondersteunen, bezoek dan zeker www.geenpretjezondertolk.be.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder allerlei

After the silence

Time to write again.  More to come.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder allerlei

#

Wat baten nu nog klanken,
of gebaren, groot of klein,
als gedachten als springplanken
jouw woorden steeds voor zijn?

Ik zie steeds in je ogen
een verleden dat verdwijnt
want wat ik steeds beoogde
wordt door jou steeds ondermijnd.

Het is geen mededogen
dat je zoveel verzwijgt.
Hoe kan een mens gedogen

Die zoveel te slikken krijgt?
Want elke list, door jou gewogen
maakt jou steeds minder tot mijn.

Bart, 26/6/2014

1 reactie

Opgeslagen onder allerlei

voorbij

Zo was het leven:
gaan en geven.
Hopen dat wat
beter kon,
ook beter worden zou.

Maar helaas, zo bleek
dat nemen blijft.

En de dag dat
ik niet langer
geven kon

was het voorbij.

Bart, 21/6/2014

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder allerlei

je ligt te slapen
bij het ontwaken
van de dag.

Je hart klopt de tijd
tot licht.
Ik doe de ramen
open, adem de schemer
uit je mond.
Ik zie wat jij
niet ziet. De winter
breekt aan.
Je bent te vroeg
gewekt. De slaap had
tot de lente moeten duren.
Bart, 31/5/2014

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder the noble art of writing

Bruggen bouwen: het belang van gebarentaal en dovencultuur.

noot: ik besef dat deze tekst zeer lang is, maar ieder woord erin is in het gevoelige debat van belang.  Lees aub de hele tekst, ondanks de lengte. 

Ik las op het weblog van Maartje De Meulder een opiniestuk, dat (even diep ademhalen) een reactie was op een opiniestuk van een lid van VLOK-CI, de ‘vereniging voor ouders van kinderen met een cochleair implantaat (CI)’, dhr. Bolle.  Dit opiniestuk stond in de nieuwsbrief van ONICI, een ‘onafhankelijk centrum voor informatie over cochleaire implantatie’.  Deze , naar ik vermoed, vader van een doof kind met CI schreef op zijn beurt naar aanleiding van een (zo noemt hij het zelf) open oorlog tussen twee visies die een tijd voordien in de Standaard aan bod waren gekomen.

Volgens deze ouder werd het of-of denken in dit debat naar voor geschoven, een soort van denken waar men bij VLOK-CI niet achter zegt te staan, van “of gebarentaal”, “of CI”.  Aanleiding van deze hele polemiek was het pensioen van de hoofdarts van Kind&Gezin, die de harde bewoordingen niet schuwde en het misgunnen van een CI aan een doof kind ‘op het randje van kindermishandeling’ noemde.  Zo’n uitspraken werken in de dovengemeenschap als een rode lap op een stier, en dus liet Maartje De Meulder, zelf doof, zich van haar spitante kant zien bij haar repliek, een week later in diezelfde Standaard.

Naar mijn mening zijn het niet beide partijen die de zaak op de spits drijven.  Dr. Van Kerschaver doet dat wel, waarover later meer.  Door de directe schrijfstijl van Maartje komt de inhoud van haar betoog blijkbaar niet bij iedereen, en ook niet bij de schrijver van het opiniestuk in de nieuwsbrief van VLOK-CI, aan (de laatste post van Maartje weerlegt voldoende de meeste argumenten van het artikel, daarover zal ik het hier dan ook niet echt hebben). Ook enkele reacties op de weblog van Maartje zelf gingen door op hetzelfde stramien, namelijk het versterken van de eigen positie.  Dat is zeer jammer, omdat de dovengemeenschap net dolgraag bruggen wil bouwen met de ouders van dove kinderen, in het belang van die kinderen zelf.

Maartje De Meulder bedoelt niet dat er een of-of keuze is. Een volledige alinea uit haar artikel gaat er net over dat er eigenlijk geen keuze is, dat de fase van en-en in de praktijk eigenlijk al verloren lijkt. Een implantaat voor jonge dove kinderen lijkt eerder een verworven recht, wat evengoed blijkt uit de cijfers die dhr. Bolle in zijn opiniestuk aanvoert: als 94% van de doofgeboren kinderen een implant krijgt, is er sprake van een verworven situatie, punt. Met wat niet eens overdreven mentale creativiteit is de vergelijking met een lopende band, zoals Maartje De Meulder stelt, niet eens zo vergezocht: het is letterlijk het ene kind na het andere, met slechts af en toe een uitzondering.

Dat wil echter helemaal niets zeggen over de begeleiding of de ernst waarmee naar de operatie toe gewerkt wordt: ik ben er zeker van dat elk medisch team zijn taak in alle ernst uitoefent, vanuit hun visie.  Ik wil wel de bedenking maken dat er weliswaar door ouders van een kind met een CI aangegeven wordt dat er vanuit het medisch team veel ondersteuning en begrip is bij het maken van de keuze, maar bij de meeste ouders die lid zijn van VLOK-CI, leidde het denkproces dan ook nagenoeg altijd tot een CI.  Het begrip dat van het medische team uitgaat is een stuk kleiner bij ouders die niet voor een CI kiezen: er zijn evengoed verhalen bekend van ouders die als slechte vader en moeder werden bestempeld omdat ze geen CI wensten voor hun kind.  Dr. Van Kerschaver stelt zelf onomwonden dat hij zoiets op het randje van kindermishandeling vindt.

Het is een gevoelig punt dat ik nu aanboor, maar ik vind dat ik het moet zeggen: horende ouders van dove kinderen maken elke keer weer, maar mijn mening, een denkfout.  En het is een denkfout die bijna niet te vermijden valt, als een vorm van antropocentrisme (het idee dat de mens de maat is van alle dingen), laten we het audiocentrisme noemen: wie horend is kan zich heel moeilijk een beeld vormen van wat het is doof te zijn.  Deze denkfout is zelfs helemaal niet te vermijden als ouders niet op de juiste manier geïnformeerd worden.

Met doof zijn bedoel ik niet een paar uur lang niets of weinig horen, maar je hele leven door.  Horend zijnde, is dat een zeer beangstigende gedachte, net omdat het haaks staat op een fundamenteel aspect van de horende identiteit, nl. het horen zelf en het belang en de waarde ervan in het dagelijkse leven, gaande van de schoolbel over stemmen van dierbaren tot muziek. Wie horend is hecht bewust of onbewust groot belang aan alle auditieve waarschuwingssignalen en de dagelijkse zekerheid van altijd, maar dan ook altijd, geluid om je heen te hebben.  De gedachte dat dit niet zo is, is voor heel wat horende mensen ondraaglijk, laat staan als het hun eigen kind betreft.

Voor doven, ook voor hen met een hoorapparaat of een CI, is die situatie helemaal anders.  Er is op zich geen probleem met doof zijn, maar in een maatschappij die barst van de auditieve signalen, is het wel een nadeel.  Maar dat nadeel is veelal op het praktische vlak.  Je merkt duidelijk bij doven die de Dovencultuur met zich meedragen dat zij het niet missen dat ze niet of niet goed kunnen horen. Ze missen ‘horen’ voor zoverre het hun praktische integratie belemmert en merken dat ze bepaalde kansen niet krijgen door hun beperking (wat het nu eenmaal is in een maatschappij die de waarde van spraak duidelijk boven gebarentaal stelt), maar het is voor hen geen identiteit, en ze kunnen het zich ook niet voorstellen wat dat dan wel zou betekenen, een horende identiteit.  Horend zijn is voor hen een abstract concept, net zoals doof zijn een abstract concept is voor horende mensen.

Kinderen met een CI dreigen wal noch schip te raken, veel meer dan horende mensen of dan dove mensen die gebarentaal als eerste of goede tweede taal hebben.  Het is fout om de roep van doven om die kinderen ‘te brengen waar ze thuishoren’, te verstaan als een roep om de Dovencultuur niet te laten uitsterven, een roep dus uit puur eigenbelang.  Dat speelt zonder twijfel ook wel mee, maar van veel groter belang is de waarde van de cultuur voor het dove kind zelf.  Want hoe men het ook draait of keert, er is tot nu toe geen enkel kind of volwassene geimplanteerd die 100% hetzelfde niveau van spraakverstaan behaalt als een “normaalhorend” iemand, laat staan het niveau van muziekbeleving, herkenning van alle geluiden uit de omgeving, enz… En het zal nog een hele tijd duren voordat zo’n “ideale CI” wordt uitgevonden. Waarschijnlijk gebeurt het nooit, tenzij men de werking van de hersenen – bakermat van alle zintuiglijke ervaringen – ooit helemaal doorgrondt. Een doof kind met een CI zal nooit horend worden, maar slechthorend.  En de invloed van het CI op het niveau van spraakverstaan wordt steeds beter, maar het is nog lang geen 100% in alle mogelijke situaties.  En willen we dat kinderen opgroeien tot volwassenen zonder dat ze weten wat dat is, ergens gewoon bij’horen’ zonder doorlopende inspanning en concentratie?

En de vraag die dan uiteindelijk volgt, is een ethische, die eigenlijk volledig los staat van de vraag rond het plaatsen van een CI bij pasgeborenen. Als we weten dat er maar één cultuur en communicatievorm is waar een doof of slechthorend iemand alles, maar dan ook alles kan begrijpen, gaande van gefluister (ja, in gebarentaal kan men fluisteren) over groepsgesprekken tot emoties (want wie kan het gevoel van ontheemdheid, van onzekerheid over leven in de horende wereld, maar ook van vreugde om het bestaan van zoiets als dovencultuur, beter begrijpen dan een andere dove?), is het dan eigenlijk niet juist heel erg logisch dat gebarentaal simpelweg een recht hoort te zijn?

En dat net die doven die de waarde van die taal echt kunnen inschatten, of ze nu grotendeels in gebarentaal dan wel in gesproken taal, in een horende dan wel dove cultuur leven, het hardst roepen naar de ouders van die dove kinderen, om dan machteloos te moeten merken dat de boodschap aan die ouders maar niet overkomt?

Horende ouders onderschatten hoe moeilijk en hoe inspannend de integratie elke dag opnieuw verloopt. Ik wil daarmee niet zeggen dat ze niet meeleven met de moeite en het gestruikel van hun kind op het auditieve en sociale vlak.  Doof zijn is veel meer dan alleen maar niet kunnen horen.  Daar kan ik, net als alle andere doven, wel van meespreken. Op driejarige leeftijd werd ik doof en mijn ouders kregen in die tijd (we spreken over 1980, toen de ideologie – want dat is het – van het oralisme hoogtij vierde) het advies mij volledig oraal op te voeden, dus zonder enige vorm van visuele ondersteuning. Was ik niet per toeval voor mijn eerste werkervaringen in een MPI beland waar gebarentaal volwaardig als deel van de dove identiteit werd benaderd, ik was nu waarschijnlijk nog altijd aan het ploeteren met wie ik was en ben, want toen ik 20 (!!) was had ik daar nog geen flauw benul van.  Ik leerde op dat MPI elke dag weer met eigen ogen hoe wezenlijk gebarentaal was om gewoon te kunnen zijn wie ik was, en het stuurde mij richting dovengemeenschap.

Wie mij kent weet dat ik nu nog steeds grotendeels in het gesproken Nederlands communiceer, zowel thuis als op het werk als in mijn vrije tijd (al dan niet met ondersteuning van een tolk op de plaatsen waar ik het nodig acht), maar ik weet dat als ik me (behalve dan bij mijn gezin) thuis wil voelen, ik naar plaatsen moet waar gebarentaal als bindmiddel tussen mensen aanwezig is, en dat is de dovengemeenschap.  Kunnen spreken is een voordeel, en het staat buiten kijf dat een CI een grote hulp (kan) zijn voor het aanleren en efficiënt gebruiken van deze gesproken taal in het dagelijkse leven. Maar gebarentaal kennen is dat minstens evenveel.

Ik gebruik een hoorapparaat, en technisch gezien is een CI niet meer dan een veel verbeterde versie van zo’n hoorapparaat.  Ethisch zijn er volgens verschillende auteurs (o.a. Harlan Lane, Paddy Ladd,…) wel vraagtekens te plaatsen bij het implanteren van kleine kinderen en die ook geen ongeneeslijke en pijnlijke ziekte onder de leden hebben, maar evengoed zijn er valabele argumenten te geven om dat net wel te doen.

Maar daar gaat het dus om in dit hele debat niet om.  Er wordt soms gesteld dat gebarentaal een recht is en een CI een keuze.  Dat is volgens mij correct.  Ik wil hiermee aangeven dat de vraag voor of tegen een CI eigenlijk irrelevant is, dat moet iedere volwassene (en iedere ouder voor zijn of haar kind) in eer en geweten voor zichzelf uitmaken, en ik weet dat iedereen dat ook doet: de keuze voor een CI is geen lichtzinnig onderwerp, zeker niet voor ouders die opeens hun droom van een in hun ogen “normaal” kind uit elkaar hebben zien spatten.  Een CI is ondertussen ook een door de maatschappij en de bedrijven (vergis u niet, het is een miljardenbussiness) breed gedragen en ondersteund hulpmiddel om de integratie van een doof iemand in een horende wereld te bevorderen.  Die realiteit negeren is onzinnig.

De realiteit is er, door de voortdurende technologische vorderingen, dat een CI een waardevol element kan zijn voor de integratie van een doof kind in de horende maatschappij. En dat is fantastisch, als het de mogelijkheden van het kind vergroot. Het is echter een heel andere zaak om een doof kind de taal en de cultuur waarin hij zich, net omdat hij doof is, ook méé thuis zal voelen, te ontzeggen, om welke reden dan ook.

Het gaat ver, veel te ver, om de stelling dat het het recht van een doof kind is om tenminste in één cultuur echt ‘thuis’ te kunnen zijn, als extremistisch te beschouwen.  Het omgekeerde is eerder waar: net het weghouden van een doof kind uit een plek waar hij mogelijks echt rust zal kunnen vinden, is extreem.  Net zoals een doof kind soms op latere leeftijd ervoor kiest om zijn CI niet meer te dragen (en de voorbeelden zijn er), zullen andere dove kinderen er ooit voor kiezen om niet meer naar de dovengemeenschap te gaan, zoals nu ook al gebeurt.  Dat is evengoed oké, omdat ze als volwassenen die keuze kunnen maken.

Want vaak, en ik vrees dat ik hier een teer punt raak, is het de beperkte draagkracht van de ouders die hier meespeelt, naast de foute ideeën die ze hebben opgedaan over de dovenwereld, onder andere door het misbegrijpen van artikels zoals die van Maartje De Meulder in de Standaard.  Begrijp wel heel goed: de meeste ouders gaan door het vuur voor hun kinderen, en doorlopen een waanzinnig lange periode vol met bezoeken aan ziekenhuizen, audiologen, logopedisten, ergotherapeuten, gebarencursussen, soms (semi-)internaten en zo veel meer.  Ouders gaan dus door het vuur, zoals mijn ouders voor mij door het vuur zijn gegaan en ik ook voor mijn kinderen door het vuur ga. Ik heb er dan ook alle begrip voor als ouders met hun kinderen in NmG bezig zijn, want er is tenminste een duidelijke visuele ondersteuning.  Maar het is geen taal waarin ouders en kind diepgaand vlot kunnen communiceren over bepaalde thema’s.

Ik wil even verduidelijken dat ik niet wil zeggen dat doven bij hun horende geliefden niet “thuis” kunnen zijn.  Dat kunnen ze natuurlijk wel, maar ze vatten niet altijd alles wat om hen heen gebeurt.  En iedereen die al in omstandigheden was waar de realiteit onzeker was (en vaak ook blijft) kan zeggen dat zo’n ervaringen er soms diep in hakken, tot op een dag de bom barst.  Er zijn legio voorbeelden van doven die in hun jongvolwassenheid de dovenwereld echt leren kennen, en ook zwaar rebelleren tegen hun horende thuis.  Dat is net wat wij als doven niét willen,  het belang van een veilige familiehaven kan niet genoeg benadrukt worden.

Contact met de dovencultuur kan het kind de identiteit meegeven om met zulke conflicten en onzekerheiden op een juiste manier om te gaan, en de deukjes in het zelfbeeld opnieuw te ontdeuken.  Mensen met een CI zijn door hun hulpmiddel beter in staat tot het opvangen van deze gaten in de communicatie dan mensen met een hoorapparaat, maar geen enkele betrokken ouder zal durven stellen dat zijn of haar geïmplanteerde kind alle auditieve signalen meeheeft, dit in tegenstelling tot zijzelf.  De enige communicatievorm waarbij die constante inspanning en onzekerheid niet nodig zijn, is gebarentaal, en dat blijf ik herhalen.  En het is fijn, kan ik uit ervaring zeggen, dat deze taal, maar vooral deze visuele wereld, er altijd is om op terug te vallen, ook al spreek ik goed Nederlands en red ik me met spraakafzien wel uit zo goed als elke situatie denkbaar.

Het belang van gebarentaal in het gezin is groot.  Bij heel wat gezinnen met een kind met CI wordt een tussenvorm, zoals Nederlands met gebaren, gebruikt om te communiceren.  Dat is binnen de veilige haven van het gezin een rustpunt en een zekerheid, maar in de buitenwereld, vaak zelfs al bij de grootouders en andere nabije familie, valt dat hulpmiddel vaak weg. Ook voor de ouders is het voortdurend hanteren van een visueel communicatiemiddel die ze zelf met gebarencursussen hebben geleerd (waar je hoogstens een initiatie krijgt, in tegenstelling tot tolkenopleidingen), een zware opdracht.  Binnen de dovenwereld is er groot respect voor horende ouders die zonder voorbehoud de sprong durven te maken over de kloof die tussen de horende en de dovenwereld hangt. Onder andere door het gebrek aan (of beperkte) ondersteuning bij de overheid om gebarentaal als evenwaardig met gesproken taal te benaderen, maakt is deze kloof voor ouders op dit moment vaak nog veel te diep.

Dat brengt mij ook bij het punt van “informed consent” waar dhr. Bolle naar verwijst, en dat inhoudt dat ouders bij het maken van een keuze alle standpunten evenwaardig moeten aangeboden krijgen.  Ook al zeggen heel wat ouders dat zij zijn geïnformeerd over gebarentaal, men moet zich durven afvragen wat in deze situatie “informed consent” (vertaald: toestemming op basis van volledige informatie) echt betekent.  Is er in de periode die aan de keuze voorafging, enig contact geweest met een dove die een cultureel dove, gebarentalige identiteit heeft?  Is er een rondleiding geweest bij een dovenclub?  Bij een doof gezin?  Werken de medische centra samen met dovenverenigingen om deze overstap en kennismaking vlotter te laten verlopen? Is doofheid door de medische staf ooit benaderd als iets dat niet per se negatief is, geen verschrikking is? Is er een dove volwassene (of bij voorkeur zelfs méér dan één) met een gebarentalige identiteit lid van enig team onderweg naar de volwassenheid (gaande van de psychosociale dienst van het implantatieteam tot thuisbegeleidingsdiensten en internaten)? Ik vermoed dat voor de meesten van de ouders van VLOK-CI de meeste antwoorden negatief zullen zijn.

De overheid werkt ook niet echt mee, en beperkt de bewustmaking van horende ouders vaak nog tot het strikt minimale.  Het louter financiële aspect van de zogezegde keuze tussen CI en gebarentaal, zou op zichzelf nooit een voldoende argument mogen zijn om de goedkoopste keuze te maken, wat het CI op lange termijn is.  De kostprijs van tolken ligt evenredig gezien waarschijnlijk hoger, maar op de totale begroting waarover de Vlaamse regering kan beschikken, is het niet meer dan een druppel.  Maar wel een heel erg belangrijke, net omdat gebarentaal – zo blijkt ook uit onderzoek – voor een beter zelfbeeld en sterkere identiteit van dove kinderen leidt.  Het is ook niet zo dat zij tijdens hun volledige leven in de horende maatschappij afhankelijk zouden zijn van een tolk.  Dit gaat zeker op bij een groot deel van de kinderen met een CI, die één-op-één-gesprekken voldoende goed of zelfs prima kunnen voeren met behulp van gesproken Nederlands en hun CI. Al opgroeiende in de horende wereld zullen zij zelf op een gezonde manier, door de loop der jaren heen, voor zichzelf bepalen wanneer zij zich goed voelen bij het gebruik van een tolk, en wanneer niet.

Het is opvallend dat er bitter weinig onderzoek gebeurt naar het sociale welbevinden van kinderen met een CI.  De weinige die dat wel doen, en zeker als het onderzoek werd gedaan door mensen met een echte affiniteit naar de leefwereld van doven in de horende wereld, laten een verbazend duidelijk en eenduidig beeld zien van angst, onzekerheid en vragen, heel veel vragen.  Een onderzoek naar het welbevinden van dove kinderen in het gewoon onderwijs in West-Vlaanderen (zeker lezen, zeker als u ouder bent van een doof kind) bracht mij enkele jaren terug zelfs fysiek aan het huilen, omdat ik zoveel van de vragen en zorgen van die jongeren herkende.  Ik was eveneens een ‘oraal succesverhaal van integratie’, maar de eenzaamheid heeft me nooit zo zwaar getroffen als in mijn middelbare schooljaren.  Het mag dan wel zijn dat “90% van de kinderen die in het eerste levensjaar worden geïmplanteerd succesvol integreren in het gewoon onderwijs”, maar tenzij het kind één van die absolute uitzonderingen is, zal de sociale integratie veel moeilijker verlopen, onder het laagje vernis van ‘het ging goed op school vandaag’ en de rapporten die dat bevestigen.  Men zou eens mogen bedenken dat een succesvolle integratie niet afgerekend wordt op basis van de schoolse resultaten, maar wel op basis van het opbouwen van een identiteit die de dove klaarstoomt voor de woelige baren van de jeugd en volwassenheid.

En daarom, beste ouders, zijn de dovengemeenschap en haar unieke manier van communiceren, zo belangrijk.  En daar hebben we u bij nodig.

7 reacties

Opgeslagen onder allerlei

Identiteit en euthanasie

Het nieuws ging de voorbije dagen de wereld rond, en ook de dovengemeenschap wereldwijd staat in rep in roer door de in het begin nogal ongenuanceerde nieuwsberichten  dat twee doofblinde tweelingsbroers euthanasie verkozen boven een verder leven in isolatie (voor een vrij volledig overzicht van de artikelen in Vlaamse media, zie hier). Ook in buitenlandse media – die vaak al even ongenuanceerd het nieuws overnamen van hun Vlaamse collega’s –  kwam het onderwerp vrij prominent ter sprake, aangezien het de eerste keer was ooit dat een tweeling ervoor koos om op hetzelfde moment te sterven).  Ik zat erbij, en keek naar de wildgroei aan (meestal emotionele) argumenten op facebook en andere sociale media dat doofblinden wél een goed leven kunnen hebben, wél recht hebben op leven, wél wél wél.  Terwijl uit de eerste artikelen die over het onderwerp verschenen, eigenlijk weinig feitelijke en juiste informatie te halen viel om te kunnen oordelen over hun eigen keuze.  Zo is de dagen nadien ook gebleken: de dove broers hadden wel wat meer “problemen” dan enkel doof en toekomstig blind; beide broers hadden ruim hun deel van de koek gehad op het vlak van fysiek labeur en afzien.

En zo bleek ineens de atmosfeer op de sociale fora om te slaan, en werd de media het doelwit.  Ook de Federatie die alle Vlaamse dovenverenigingen vertegenwoordigt, Fevlado, liet in een opiniestuk  weten dat de media ook maar eens aandacht mochten gaan hebben voor een sociale benadering van de situatie, in plaats van steeds opnieuw op dezelfde medische nagel te kloppen en de daarbij horende terminologie te hanteren.

Het geeft me allemaal een onbevredigend gevoel.  Ja, de media hebben een hoop schuld aan de foute beeldvorming.  De terminologie kan (veel) beter, het onderzoek een stuk nauwgezetter, het artikel een stuk genuanceerder.  Ja, de broers hadden in dit land recht op euthanasie.  Mensen hebben in dit land wettelijk het recht en de mogelijkheid om in zulke situaties uit het leven te stappen, en we geven hen daar meestal ook gelijk in, net zogoed als wij een groot respect hebben voor mensen die ervoor kiezen om hun lijden waardig te blijven dragen. Maar de wet in België (die ongezien progressief is in vergelijking met de wetgeving in de rest van de wereld) laat echter ook een deur open voor mensen die wensen te sterven, niet omwille van een fysiek, maar omwille van een psychisch lijden.  Personen die reeds jaren, om niet te zeggen decennia, lijden aan een langdurige en uitzichtloze depressie en bij wie alle mogelijke behandelingen niet het verhoopte resultaat met zich meebrachten, hebben dan – als er tenminste 3 geneesheren unaniem hun toestemming geven na een langdurig begeleidingsproces – eveneens de kans om menswaardig uit het leven te stappen.  De notie ‘psychisch ondraaglijk lijden’ wordt niet expliciet uitgelegd in de wet, wat dus kan zorgen voor onverwachte “gebruikers” van die wet, zoals in dit geval dus twee dove mannen die heel wat fysieke ongemakken hadden en binnen afzienbare tijd blind zouden worden.  Zij kregen van de geneesheren groen licht, omdat deze artsen, afgaande op het verhaal van deze twee mannen, geloofden dat het toekomstig leven van die broers voor hen een ondraaglijke mate van psychisch lijden met zich zou meebrengen.

Maar eigenlijk gaat het daar voor mij in deze hele discussie niet eens om.  Voor mij zit de baseline van dit verhaal veel dieper.  Euthanasie is erg existentieel thema, die ons raakt in het diepste van wie we zijn: wanneer vinden we onszélf oké genoeg om het leven de moeite waard te vinden?  En hebben we het recht om, als we ons eigen leven niet waardevol en kwaliteitsvol genoeg vinden, zelf over ons eigen levenseinde te beslissen?  Want ik wil toch even met klem benadrukken dat euthanasie uitgaat van de eigen vraag van de persoon zélf.  Er is geen sprake van enige vorm van moord of schending van mensenrechten, deze tweelingbroers hebben zélf beslist, autonoom, dat ze hun leven niet oké meer vonden.

Wie oordeelt over het menswaardige van iemand anders’ leven, oordeelt ook altijd over zijn of haar eigen bestaan.  Want natuurlijk kunnen doofblinden een schitterend leven hebben en een bijdrage leveren aan de maatschappij en aan de gemeenschap.  Maar wij mensen botsen hier op de grenzen van ons mens-zijn: we kunnen ons maar tot op een bepaald niveau inbeelden hoe het is om de ander te zijn, of die nu moslim is, of een persoon met één of andere handicap (of een resem tegelijk) of de tiener die we morgen kruisen op straat.  Voor mij, volwassen dove, is doofzijn geen issue meer, laat staan een medisch gebrek, maar de gedachte blind te worden, maakt me zeer nerveus.  Maar ik weet ook dat er doven rondlopen die van dat doofzijn wél een groot thema maken, en lijden onder hun niet kunnen horen.  Zo ook zijn er doofblinden die hun identiteit hebben kunnen losrukken van een al te medische benadering (onder andere dankzij een grotere toegankelijkheid door de enorme technologische vooruitgang van de voorbije jaren), en doofblinden die daar niet in slaagden, zoals de broers Verbessem.

Daar heeft de maatschappij een grote verantwoordelijkheid.  Maar dat is een strijd die op zeer lange termijn gevoerd moet worden, en waarvan doven zich soms afvragen of we, ondanks de formele verwezenlijkingen zoals de erkenning van de Vlaamse Gebarentaal en het bekijken van TV-programma’s met ondersteuning van (Het Journaal) of in (See Hear op BBC), eigenlijk wel een stap verder geraakt zijn, als journalisten ondanks tientallen lezersbrieven nog altijd spreken over de “doofstomme”, de “allochtoon”, “de gehandicapte”,… of als “serieuze” artikels in “serieuze” kranten noodzakelijke aanvullende informatie voor een juiste beoordeling van de situatie gewoon niet eens vermelden.  De verschillende overheden hebben dan ook een grote taak om de samenleving blijvend te sensibiliseren over andere culturen en minderheidsgroepen.  Van jongsaf aan moet in het basis- en secundair onderwijs dan ook veel meer aandacht uitgaan naar morele opvoeding, de psychologie van de ander, antropologie en het leren samenleven met en erkennen van andere culturen.  Want mensen, ook doven zelf, zitten vaak nog vast in het negatieve straatje van “wij” en “de ander”, waarbij iemand die gewoonweg om één of andere reden anders is, daardoor negatief wordt benaderd.   En de basis daarvan ligt dus in het onderwijs.  Tegenwoordig is de kans dat je in een monoculturele klas zit, zo goed als nihil.  En door een te ver doorgeschoten medicalisering van kinderen zit er waarschijnlijk ook nog iemand bij met dyslexie, leerproblemen of andere ADHD’s.  Maar wat leren de kinderen er écht over hun medeklasgenootjes?  Maakt dat een wezenlijk deel uit van het klasgebeuren?

Alle culturen en handicaps hebben recht op een eigen positieve identiteit, en die komt niet enkel uit henzelf, maar wordt hen ook door alle mogelijke kanalen in de samenleving aangereikt, waarvan het onderwijs waarschijnlijk de belangrijkste is.  Een verdiende tweede is de media, en die heeft, zo blijkt na jaren waarbij verschillende belangengroepen hebben geijverd voor juiste beeldvorming, zeker ook nog wel wat te leren.  En natuurlijk mogen we ook het gezin niet vergeten.  Maar het gezin, zoals al gezegd, is zelf ook onderhevig aan de invloeden van de eigen maatschappij, en neemt de beeldvorming evengoed al te vaak over.  We doen het allemaal. Maar dat diepe instinct binnen in ons, ons ingepraat door de evolutie, de angst voor de ander, zou in een beschaafde samenleving op lange termijn geen plaats meer mogen hebben.

De lange termijn is dus één, de korte termijn is iets volledig anders.  De wereld loopt vol met mensen die om één of andere reden in die mallemolen van indrukken die de wereld is, een negatieve identiteit hebben ontwikkeld en niet gelukkig meer zijn met zichzelf en hun plaats op deze wereld.  Een zeer kleine minderheid daarvan wenst ook effectief een einde te maken aan zijn of haar psychische lijden.  Zolang die gelijkheid er niet is, zolang mensen in deze samenleving de kans niet krijgen om volwaardig te kunnen zoeken naar een positieve identiteit voor zichzelf, zal een kleine minderheid gebruik willen maken van die ene, laatste stap.  En wie zijn wij om daar nee tegen te durven zeggen?

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Deaf/Deafhood, Ethica, Filosofische overpeinzingen

enkele bedenkingen over het gebrek aan tolken voor doven in het onderwijs

Een deel van de Vlaamse Dovengemeenschap staat in rep en roer.  Vorig jaar vonniste het Hof van Beroep in de zaak van 3 ouderparen tegen de Vlaamse Regering dat de jongeren, om adequaat de lessen te kunnen volgen op school, tot 70% van de lesuren een tolk moeten kunnen gebruiken als zij daar nood aan hebben.  Weliswaar ging het in deze zaak enkel over die drie specifieke jongeren, maar voor de Vlaamse Dovengemeenschap was dit een symbooldossier, net als de strijd voor de culturele erkenning van de Vlaamse Gebarentaal.  Deze rechtszaak ging uiteindelijk veel meer Dove scholieren en studenten aan die het bij hun integratie in het gewoon onderwijs op dit moment met ongeveer 20 à 30% getolkte lesuren moeten stellen (wat dus neerkomt op één dag per week. De rest moeten ze zelf maar uitzoeken).

Van de Vlaamse Regering werd dan ook verwacht dat zij in actie zou schieten en het vonnis van de rechtbank zou uitbreiden naar heel wat meer tolkuren voor alle doven die een bepaalde vorm van onderwijs volgen.  Wat dus, zo bleek deze week, alvast niet het geval zal zijn voor september 2012.  Als men weet dat de Vlaamse Regering al jarenlang talmt om het aantal tolkuren te verhogen, kan men begrijpen dat bij heel wat mensen (Dove jongeren en hun al dan niet Dove ouders) de maat stilaan echt wel vol is.

Alleen… hoe moet men een Vlaamse Regering bijna “dwingen” om haar houding te herzien?  Hoe moet men regeringen tout court doen inzien dat er toch iets vreemds aan de hand is als eender welke persoon van buitenlandse afkomst die naar het gemeentehuis van een centrumstad trekt, een tolk in zijn taal kan krijgen indien nodig (en volledig terecht!), maar dat Doven hun eigen tolk moeten meebrengen? En zelfs zelf moeten betalen als ze er té geregeld gebruik van maken?  Om een regering te laten begrijpen dat 33 euro bruto per uur voor een tolk toch wel erg weinig is, zeker als reistijden niet vergoed worden?  Dat dàt een belangrijke, zoniet de belangrijkste reden is waarom er bijwijlen een tekort is aan tolken omdat ze zo voltijds amper een deftig inkomen verdienen en het dus liever in bijberoep doen (nota bene net een argument van minister Smet om de niet-verhoging goed te praten: “er zijn te weinig tolken”)?   Dat het toch niet echt helemaal juist zit als de tolken voor de gemeentehuizen en andere openbare diensten echt wel een pak meer per uur krijgen voor eigenlijk hetzelfde werk, en dat is gewoon vertalen.  Dat mislukken in het onderwijs ook de deur wagenwijd openzet naar de werkloosheid en het leven van een uitkering?   Hoe moeten we het hen duidelijk maken?

Want heus, het duurt al meer dan lang genoeg.  Er is al vanalles gebeurd: betogingen, petities, onderhandelingen,… en het punt waar we nu staan, na ongeveer 15 a 20 jaar tolken in het onderwijs, is 20 tot 30% tolkuren, door tolken die dan ook nog eens barslecht betaald worden en een mottig statuut hebben, als er al sprake is van enig statuut.  Ik wil toch wel even concreter maken wat dat is: zo weinig tolkuren hebben als je schoolloopt.   Zoek online eender welke film waar dove mensen onder elkaar communiceren zonder dat er ondertitels of audiovertaling bij is.  Doe dat een hele dag lang, en je hebt ongeveer dezelfde ervaring als een dove jongere in de klas.  En dat elke dag van de week. .  En implantaten of hoorapparaten dan, hoor ik u denken?  Die helpen wel, maar nooit (read my lips: nooit) is het dezelfde ervaring als de horende jongeren in hun klas hebben.  Facebook  puilt uit van de getuigenissen van jongeren, soms zelfs “slechts” matig of zwaar slechthorend of de drager van een CI of hoorapparaat, die klagen over hun leven op school zonder tolk.

Men kan stellen dat doven in het algemeen, welke vorm van onderwijs ze in Vlaanderen ook genoten hebben, meer in de werkloosheid of de invaliditeit zitten.  Zoiets kan eigenlijk maar drie redenen hebben: de dove zelf, diens onderwijs en/of de perceptie van de bevolking (lees: de werkgevers).    Doven hebben net dezelfde capaciteiten als de rest van de bevolking, maar het doorlopende gevecht met de soms onmogelijke omstandigheden waarmee zij te maken hebben, heeft soms gevolgen op psychisch of fysiek vlak.  De maatschappij is ook een oud zeer, met heel wat mensen die doven nog altijd sukkelaars vinden met minder mogelijkheden. Wat, tenzij je gelooft dat iets in het oor dat niet werkt, gevolgen zou hebben voor de mogelijkheden van je brein, dikke zever is.  En wat het onderwijs betreft: tenzij de overheid denkt dat doven genetisch gewoon dommer zijn, zou ze wel eens oog mogen krijgen voor de financiële consequenties van haar non-beleid. Anders heeft de voltallige Vlaamse Regering, en niet alleen de minister van Onderwijs en Gelijke Kansen, niet alleen geen kaas gegeten van de juiste betekenis van “gelijke kansen”, maar evenmin van gezond financieel beheer van onze samenleving.

3 reacties

Opgeslagen onder allerlei